Diagnose

Mensen zoeken vaak hulp naar aanleiding van specifieke klachten. Deze klachten kunnen bijvoorbeeld organisatieproblemen of impulsief gedrag zijn. Via een uitgebreid vraaggesprek probeert de arts te achterhalen of er sprake is van ADHD.


Wanneer veel symptomen van een ziekte bekend zijn, worden ze beschreven in officiële handboeken. Het standaardwerk voor psychologische en psychiatrische stoornissen is de DSM, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Artsen kunnen een diagnose stellen, door iemand te toetsen aan de hand van wat er in de DSM beschreven wordt. De DSM is in feite dus een turflijst. Om de zoveel jaar wordt het handboek herzien en aangepast aan de recentste wetenschappelijke bevindingen.



In 1987 werd er in de derde editie van DSM voor het eerst geschreven over ADHD. Vroeger viel het namelijk onder een andere naam. Tegenwoordig vallen alle vormen van aandachtsstoornissen en hyperactiviteit onder de term ADHD. ADD is dus een variant geworden van ADHD. Volgens de recentste uitgave van DSM uit 1994, zijn de meest voorkomende kenmerken van ADHD aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. In het handboek staat, dat ADHD bestaat uit drie verschillende types:


  • ADHD-Ihet overwegend onoplettende type (ADHD Predominantly Inattentive Type). Dit is het type waarbij vooral sprake is van ernstige en aanhoudende aandachtszwakte.
  • ADHD-Hhet overwegend hyperactieve en impulsieve type. Hier is vooral sprake van ernstige en aanhoudende impulsiviteit en hyperactiviteit;
  • ADHD-C, het gecombineerde type. Zowel de problemen van het onoplettende als het hyperactieve type zijn aanwezig. Dit type ADHD komt het meeste voor.

Het is niet altijd gemakkelijk om het juiste type te bepalen. De overgangen tussen de verschillende typen verlopen vloeiend.


Omdat ADHD een stoornis is die begint in de jeugdjaren, zal de arts ook vragen stellen over de ontwikkeling van het kind. Helaas kunnen vragenlijsten en diepgaande gesprekken niet altijd vaststellen of het om ADHD gaat. De artsen winnen meestal ook meer informatie in over bijvoorbeeld de schoolprestatie of de situatie op de werkvloer. Al deze bronnen helpen bij het stellen van een diagnose. Ook doen de artsen een beroep op familieleden. Deze kunnen meestal ook veel zeggen over de situatie thuis. De familieleden kunnen aan de hand van een vragenlijst aangeven welke eigenschappen en welk gedrag ze herkennen bij de persoon in kwestie.

De arts die een diagnose stelt, probeert dus zo veel mogelijk informatie samen te brengen.

 

 

 

 


Maak jouw eigen website met JouwWeb